Onderstaand een artikel van Herman Lansdaal,
gepubliceerd in het Fokkerijnummer van 1974
van Paardesport in ren en draf,
met als titel:
Jaap de Waal: "Willem Geersen, ook als fokker een reus".
Boven: Willem Geersen, trainer, pikeur en fokker.
Dit is Jaap de Waal, de toenmalige voorzitter van de Vereniging
van Fokkers van Draverspaarden, met wie Herman Lansdaal
een gesprek voerde over Willem Geersen als fokker.
Jaap over Willem
Het gesprek met Jaap de Waal moest over Willem Geersen gaan, met
name over diens invloed op de fokkerij van draverspaarden. Maar
het was voor de voorzitter van de Vereniging van Fokkers van Draverspaarden
vrijwel onmogelijk zich los te maken van de man, wiens heengaan
vorige maand zovelen schokte. Dat is ook niet verwonderlijk als
men weet, dat Geersen en De Waal grote vrienden waren, al een kleine
halve eeuw lang; een vriendschap, die naarmate de jaren dubbel gingen
tellen, steeds sterker werd. Tot de weinigen met wie Geersen de
laatste jaren nog altijd een goed contact had, behoorde dan ook
zijn boezemvriend uit Amsterdam. En er ging met name het laatste
halfjaar geen week voorbij of De Waal was in Valkeveen te vinden,
zo lang het ook voor hem nog ging. Want een ernstige ziekte schakelde
ook de bijna 76-jarige, rad van de tongriem gesneden fokkersvoorman
uit Amsterdam voor geruime tijd uit. Juist in die periode kwam het
einde voor Geersen; een laatste afscheid was er voor het duo niet
meer weggelegd. Zittend in zijn met groen omgeven woning in Amsterdams
mooiste tuinstad, Watergraafsmeer, kijkt De Waal nuchter als een
rasechte Noord-Hollander terug op zo'n kleine 50 jaar drafsport
en alles wat daarmee annex is. In dat verhaal staat Geersen, altijd
weer Geersen, centraal, maar De Waal kan zich zelf niet uitschakelen.
Reden: hij was zelf zó nauw betrokken bij veel, waarvoor Willem
de Geweldige zich inspande en druk maakte. Daarom ook is de weerslag
van het gesprek een tweeluik, dat van het duo Geersen-De Waal, ook
al vraagt de vitale verteller enkele malen nadrukkelijk zijn rol
maar te vergeten, „opdat Willem eruit komt als de reus van de fokkerij,
de man, die zo ongelooflijk veel voor de ontwikkeling van de drafsport
heeft gedaan, vooral waar het met name ging om de import van dekhengsten
en zijn grote kennis op het terrein van de fokkerij".
Grenzeloze bewondering
Het is duidelijk: Jaap de Waal heeft een grenzeloze bewondering
voor de man, wiens adviezen hij in vele zakelijke transacties vrijwel
blindelings opvolgde. „Als Geersen zei, die hengst moeten we uit
Zweden halen, of die uit Frankrijk, dan vertrouwde ik daar zonder
meer op. Ik geloofde ook vast in zijn fok-voorstellen. Wie was ik
om de meester tegen te spreken? Hij had het dan ook vrijwel altijd
bij het rechte eind. Natuurlijk, ook hém bleven de teleurstellingen
in dit werk niet bespaard, maar vergeleken met anderen, tastte hij
toch maar zelden mis. Hij was ook in de fokkerij een natuurtalent,
zoals zijn grote klasse al eerder op de drafbaan tot uiting was
gekomen. Ik heb zijn eerste zege meegemaakt, Willem was toen amper
19 jaar. Het was op de baan met de vuurpotten rond het oude slot
in Heemstede, een grasbaan zonder afrastering. Geersen reed er met
Meleese, een geschoren paard, aangevoerd met de verhuiswagen van
Jan de Jong uit Hilversum, ik zie het nog voor me. Meleese was een
onhandelbare merrie, maar die dekselse kwajongen was haar toch de
baas en hij stuurde toen al zó goed, dat kenners al met bewondering
naar „dat rot-joch" wezen. Een week na zijn eerste succes was 'ie
er weer. Opnieuw met Meleese. Het mistte die middag behoorlijk,
maar gekoerst werd er. Geersen had ze allemaal weer in de zak, toen
hij het laatste rechte einde opkwam, maar tot zijn eigen niet geringe
verbazing ontdekte de jonge Willem in de flarden mist voor zich
toch nog een draver. Dat kon toch geen achterblijver zijn? Willem
sturen en sturen en jawel hoor, op de streep klopte 'ie toch nog
zijn overwachte concurrent. Het bleek Prinses Dulith te zijn, met
Jan de Vlieger op de sulky. Zijn aartsrivaal uit die dagen had op
het middenterrein in de mist rustig twee bochten afgesneden ...
Zo ging dat vroeger."
(Opmerking: In ons NDR-Museum zijn twee hoefijzers van Geersen's
merrie Meleese te bewonderen. Deze zijn ons in november 2008 geschonken
door Martin Vergay)
Willem Geersen (met hoed) en zijn vrouw staan links
bij de huldiging van Hairos II en pikeur Jan Kruithof in
Duitsland. Laatstgenoemde was een vriend van Geersen en
hij trainde en reed Hairos II vlak na de aankoop gedurende
enkele maanden (zie ook Hairos II in onze Hall of Fame).
De jonge Jaap de Waal, opgegroeid in het vlakke Hollandse polderland,
waar zijn vader in de Starnmeer een draversmerrie had staan, knoopte
al snel connecties aan met de opkomende ster van de drafsport. Het
"klikte" onmiddellijk tussen de zwijgzame, naar buiten wat
norse Geersen en de flegmatieke, praatgrage boerenzoon, voor wie
de drafsport liefde op het eerste gezicht betekende, toen hij als
goed militair in de eerste wereldoorlog de bugel moest bespelen
ter opluistering van een draffestijn op het oude Duindigt. De Waal
was meteen „verkocht", de paardesport zou zijn leven voorgoed gaan
beheersen, ook al bleef hij de agrariër, die hij van huis uit was.
Enorme stimulans
„Geersen had alles om de ontwikkeling van de drafsport te stimuleren,"
vertelt De Waal. „Hij had een fijne neus voor het betere paard en
wat zijn ogen onverhoopt niet zagen, dat hoorden zijn oren wel.
Hij zat heel vaak in Frankrijk, het Mekka van de paardensport, nietwaar.
Hij kon er als Jan Kruithof sr. zó gaan werken, als 'ie dat wilde.
Aanbiedingen genoeg. Maar Willem kon Holland niet missen. Zijn oude
stekkie in Valkeveen was hem te lief. Met de kennis, die hij links
en rechts opdeed, verrijkte hij anderen, vooral in geldelijk opzicht.
Eigenaren profiteerden er dankbaar van, maar ook indirect gaf hij
daarmee de drafsport - vooral in de jaren na de oorlog - een geweldige
stimulans. De belangstelling was groeiende, mede door de successen,
die hij met zijn kanonnen als paarden behaalde. Topdravers gingen
tot de verbeelding spreken. Het is de absolute verdienste van Geersen
geweest, dat hij voor de import van Franse, Zweedse en Amerikaanse
klasse-hengsten zorgde, dat hij daardoor mede de fokkerij een dienst
bewees en op die manier zorgde voor sterk, jong bloed. Ook in de
breedte kwam het veulenleger er gezond uit te zien." Ogenschijnlijk
zonder na te denken somt De Waal de namen op van Franse hengsten,
die Geersen naar Nederland haalde: Parisien, Priola, Narciso II,
de helaas te vroeg gestorven Premier Mars, Hairos II, Kerrwilliams
II en Jour de Java, om er maar eens een paar te noemen. Hairos II
had hij tijdens een Grote Prijs der Lage Landen hier een keer zien
koersen. Geersen moet toen al onder de indruk zijn geweest van de
geweldige kracht, die er van de hengst uitging. Voor hem stond het
vast, dat Hairos veel beter kon. Toen de hengst dan ook te koop
werd aangeboden, was het natuurlijk Geersen, die Voordouw warm maakte.
Voor een kapitaal in die vijftiger jaren (een bedrag waar je nu
om zou lachen), kwam Hairos naar Holland. Het begin van het einde,
want wie heeft er ooit een betere gezien? Als dekhengst heeft de
wereldkampioen hier echter niet voldaan. De oude vedette is weer
terug in zijn vaderland, evenals Mitchouka, van wie Geersen grote
verwachtingen had, maar waarin hij toch zwaar werd teleurgesteld.
Willem Geersen toont zijn beste paard ooit,
de Wereldkampioen Hairos II.
Het grillige fokkerslot
Die teleurstellingen zijn onlosmakelijk verbonden met de grilligheid
van het fokkerslot. Niemand en niets kan voorspellen hoe het kind
zal zijn van dravers met beste bloedlijnen, zegt De Waal. "Neem
nu Volante III, de fokmerrie, die Geersen met een record van 1.21
uit Parijs meenam, een buitengewoon koerspaard, maar voor de fokkerij
nauwelijks interessant gebleken. Haar enige redelijk dravende kind
is Ike Hollandia (met een winsom van ruim f 30.000). Zoiets was
ook voor Geersen onbegrijpelijk."
Het meest succesvolle fokpaard, dat Geersen uit het Franse naar
Valkeveen liet komen, is naar de mening van De Waal Parisien geweest.
Kinderen als Roland, Uranie, Notre Williams en Typhoon spreken ook
nu nog tot de verbeelding van de ouderen. Parisien was een van die
klasse-paarden, die men in de veertiger en vijftiger jaren nog wel
meekreeg uit Frankrijk. Wat Geersen er hier mee deed, heeft de Fransen
later wel de ogen geopend. Echte grote klasse laat men nu niet meer
gaan, tenzij je fortuinen neertelt, maar hoe kan dat in Holland,
waar de belangstelling voor de drafsport gedragen wordt door een
grote groep belangstellenden, ondernemers, kleine zakenlieden, niet
onbemiddeld wellicht, maar zeker niet rijk. In Zweden en Frankrijk
is dat juist andersom. Daar wordt de drafsport juist door de rijken
beheerst, betoogt De Waal. Daarom kan er ook meer. Uit datzelfde
Zweden kochten Geersen en De Waal Enterprise en Lord Scotch weg,
waaruit opnieuw de fijne neus van Geersen voor de betere klasse
mag blijken, want staat met name Enterprise, nu 21 jaar oud, niet
aan de top van de winnende vaderpaarden? Was Axkit Hollandia, Derby-winnaar,
geen zoon van hem, en om dichter in de tijd te blijven Jello, die
Gouden Zweep en Grote Fokkersprijs won en al meer dan ƒ 60.000 winsom
in één jaar achter zijn naam heeft staan? "Wie vijf Derby-winnaars
kan fokken, moet toch wel een hele grote zijn, niet?" stelt De Waal
nadrukkelijk vast. Geersen deed het met Spencer Hollandia, Walter
Hollandia, Axkit Hollandia, Xuthus Hollandia en Elisabeth Hollandia.
Dan is er nog Tira, die de Derby-zege net ontging, omdat Tabor (met
Bram Nottelman op de sulky) haar met een neusje klopte op een uitermate
zware baan, waarbij tweehonderd-ponder Geersen duidelijk in het
nadeel was van de tengere, maar zeer kundige pikeur uit Sint Maartensbrug."
Willem Geersen en Hairos II na de overwinning in de
Prix d'Amérique 1960.
Zijn geheugen laat De Waal nauwelijks in de steek en als de praeses-die-veel-om-handen-heeft
nog wel 's moet nadenken, is zijn echtgenote wel zo vriendelijk
als feilloze aangeefster te fungeren tijdens het uren durend gesprek,
dat hem - zegt 'ie - niet heeft opgewonden en dus niet vermoeiend
voor hem is geweest, "want opwinding moet ik vermijden, hebben
de artsen laten weten en daar probeer ik me aan te houden". Hij
brengt zichzelf de voor hem onvergetelijke match-a-deux over lange
afstand op het oude Duindigt in herinnering tussen de geïmporteerde
Amerikanen The Gleaner, door Geersen geleid, en Calumet Bastle,
in handen van de eeuwige tegenspeler Jan Kruithof sr., de Stille
tegen de Showjongen. Hoogst ongebruikelijk, twee dravers op een
lange baan en wét voor paarden en wét voor pikeurs, nog nooit vertoond.
En het resultaat hield niemand voor mogelijk: dead heat na een adembenemende
race. Dat waren nog eens tijden, mijnheer!
Moeder is het belangrijkste
De Waal: ,,De belangrijkste stelregel voor de fokkerij was voor
Geersen altijd, dat het meeste van de moeder moest komen. Een goede
moeder vond 'ie belangrijker dan een beste vader. Een mooi voorbeeld?
Dat vind ik nog steeds Sint Nicolaas, de draver wel-te-verstaan,
die als moeder Bonnie M had (een fokmerrie die er wezen mocht),
maar als vader de jonge hengst Pikant, die een record van boven
de 1.40 had. St. Nicolaas is een succesvolle draver geworden!
Boven: Willem Geersen wint met de draver Sint Nicolaas
een koers in 1930.
Een nog jonge Willem Geersen toont de draver Sint Nicolaas.
Omgekeerd kan men stellen, dat een goede moeder nog geen goede draver
hoeft te zijn. Denk maar aan Dochter van Hairos, een kind van Tira,
dat als koerspaard duidelijk tegenviel, maar op haar beurt wel Karin
Hollandia en Jaap Hollandia voortbracht, dravers, die nu in handen
van Geersen jr. al fraaie successen hebben geboekt. En Priola is
dan nog het voorbeeld van de uit Frankrijk geïmporteerde hengst,
die het wél als koerspaard, maar weer niet als dekhengst deed. Zo
zie je maar weer, je weet het nooit en dat is misschien maar goed
ook......"
De fokkersvereniging
Wat niet goed was, bleek de toekomst van de drafsport na de oorlog
te zijn. Het koersgebeuren stond op een laag pitje, er was een handvol
dravers, de sport was op sterven na dood en de toto liet nog een
tijdje op zich wachten. Het waren de dagen van eigenaren, belangstellenden
en bookmakers, die botje bij botje deden om de prijzen voor een
koers op Mereveld te kunnen betalen, want ook tóen al kon men de
koers niet missen, geen week......
Tot de fokkers die de handschoen opnamen tegen de tijd en de niet
rooskleurige vooruitzichten, behoorden ook De Waal, De Graaf, Knijnenburg,
Gehner en Geersen. Nadat Kruithof zijn geluk was gaan zoeken in
Parijs, sloten Geersen en De Waal een fokkersverbond, samen gingen
ze ook hengsten importeren. Willem was van hen de natuurlijke leider,
de organisator; wat 'ie wilde, gebeurde. Geersen was er ook als
een van de eersten van overtuigd, dat er samenwerking op het terrein
van de fokkerij moest komen. Krachten, kennis en kapitaal moesten
gebundeld worden, op eigen houtje klungelen zou op den duur funest
zijn geweest. "We interesseerden mensen voor het bestuur van
een vereniging, waarvan ik in '46 voorzitter werd en wijlen Willem
de Graaf, de Van der Veens (H. B. en R. B.), Willem Geersen, Richard
Bosma en Flip Knijnenburg o.a. bestuursleden waren, later aangevuld
met o.a. de heer B. Bolwijn. Geersen was in die club in feite onmisbaar.
Hij adviseerde als geen ander, lichtte toe, inspireerde, stimuleerde.
Zo was hij ook in het zakelijke. Hij gaf zijn adviezen weloverwogen,
onbevooroordeeld, in ieder geval eerlijk. Hij zou nooit proberen
iemand een draver aan te smeren, als hij er niet van overtuigd was,
dat het een goede zou worden en mocht hij toch al 's misgekleund
hebben bij een verkoop, dan zat 'm dat hoog. Geef dat paard maar
terug zei 'ie dan vaak, je kan wel een ander van me krijgen."
Verlichting te Hilversum
Geersen stond met enkele andere doordouwers op de bres voor een
verlichte baan in Hilversum. De fokkersclub vond dat hard nodig.
Samen met de toenmalige voorzitter van de PSV Hilversum, Kitzelaar,
is daar hard aan gewerkt. Het lukte, ook met andermans steun. Gevolg:
enorme stimulans, verhoging omzetten, meer mensen. Het baanbrekende
werk van de fokkersvereniging leidde ook tot een zeer grote aanwas
van leden (van 25 uit het eerste jaar tot de 1000 van nu!), tot
de vaststelling van de fokpremies, die de fokker ook ten deel vallen,
wanneer zijn dravers in het buitenland triomfen oogsten. Geersen
had er mede de hand in, zo ook in de totstandkoming van de hengstenconventie,
die uniek is in de wereld, voor zover De Waal na kan gaan. Voor
de outsiders: dankzij deze conventie worden alle dek- en veulengelden
via de NDR geïnd en eens in het jaar aan de hengstenhouder uitbetaald,
zonder dat deze achter zijn honoraria hoeft aan te gaan. Een perfecte
organisatie, klein gestart, groot uitgebouwd. De Waal: „Geersen
heeft altijd gezegd, dat dekgelden niet moesten worden opgeschroefd,
als je de drafsport ook onder de andacht van de kleinere man wilde
brengen. Dat principe hield hij tot zijn dood vast, want voor Enterprise
staat nog altijd een betrekkelijk laag dekgeld, als je zijn successen
nagaat." Door Geersen heeft de voorzitter van de vereniging van
fokkers van draverspaarden diep in de potten en pannen van de fokkerij
kunnen kijken, dat wordt wel duidelijk. Omgekeerd staat het ook
vast, dat Geersen mede heeft geprofiteerd van het gemak, waarmee
De Waal met allerlei figuren in de internationale drafsport contact
zocht en onderhield („pratend met handen en voeten, want ik spreek
geen woord over de grens, als je weet, dat ik elf jaar oud de lagere
school verliet"). Zo was het De Waal, die Charlie Mills in contact
bracht met Geersen.
De grote stilte
De Waal vertelt van de berg, waar men Geersen tegen op moest duwen
als het er om ging hem deel te laten nemen aan diners of feestelijkheden
in de drafwereld. Met moeite kregen ze hem na het winnen van een
Derby bij Jan Tabak in Bussum aan een versierde dis. Geersen was
nu eenmaal het liefst tussen zijn paarden, liever dan tussen de
mensen, omdat hij op de lange duur in eigenaren en bestuursleden
werd teleurgesteld. Omdat hij door zijn ziekte ook niet meer in
staat was de laatste jaren de drafbanen te bezoeken, vereenzaamde
Geersen steeds meer, gedesillusioneerd als hij was over het onbegrip
en het gebrek aan medewerking, dat hij meende te moeten bespeuren
bij leidende figuren in de drafwereld. De man, die er behoefte aan
had gekend te worden, trok zich in het bastion-Valkeveen terug,
waar ooit grote gastvrijheid had geheerst jegens allen, die hem
om raad en daad vroegen, maar waar weinigen de reus van de drafbaan
nog eens een hart onder de riem kwamen steken, toen hij het nodig
had. De Grote Stilte was ongemerkt zijn huis binnengeslopen, de
drempel om naar binnen te gaan was voor velen te hoog geworden,
ook voor Geersen zelf om terug te treden in de wereld, die hem geobsedeerd
had. Getrouwen, onder wie De Waal en zijn zwager J. Hoddenbach,
hielden de band met het verleden vast. Toch bleef Geersen bij in
de werkelijkheid, ook al was het op afstand. Radio, t.v., kranten
en gesprekken gaven hem daarvoor de onmisbare informatie.
Onfeilbaar oog en oor
„Vaak belde Geersen me op, al was het tegen middernacht, de fokkerij
liet hem niet los. Zeven weken voor zijn dood nog, telefoneerde
hij met Zweden, op zoek naar een goede dekhengst. De man, die hem
daaraan moest helpen lag echter in het ziekenhuis. Na een koers
op de t.v. was 'ie ook vaak aan de telefoon. Snap jij dat nou, zei
'ie dan, in de bochten draafde die winnaar geen meter, toch werd
'ie gehandhaafd. Wedden, dat ie er een volgende keer niet staat?
Nou, je kon er van op aan hoor. Geersen zag alles aankomen, hij
wist waar 't 'm in zat. Maakte hij niet van Notekraker een wereldpaard
door een paar onsies van zijn ijzers af te halen, zag hij niet in
Mac Kinley een superdraver, toen deze nog voor weinig geld te koop
was?" De Waal vertelt, dat Geersen, liggend op zijn ziekbed, hoorde
wat er aan de draf van zijn paarden op dertig meter afstand mankeerde.
Dan liet 'ie zoon Wim bij zich komen om te vragen met welk paard
'ie vanmorgen aan het werk was geweest. „Dat is toch geen draven,
joh, wat dat beest doet" zei 'ie dan hoofdschuddend tot de man,
die zijn oogappel was.
Toekomstdroom
Jonge Wim moet het nu gaan waarmaken. Jaap de Waal, een tweede vader
voor hem, gelooft rotsvast in Geersen junior, zoals hij ook op senior
vertrouwde. „Weet je wat m'n toekomstdroom is? Dat ik het mag beleven,
dat Wimpie het werk van z'n vader afmaakt. Hij kan het, hij lijkt
zoveel op z'n vader, ik merk dat steeds meer. Een voordeel is nog
voor hem, dat hij zich beter kan uiten. Maar net als zijn vader
gunt hij nu al een ander het succes van wat hij zelf heeft klaar
gestoomd. Lord Hollandia is een fokprodukt van het entrainement
Geersen, Wimpie heeft de ruin zelf koers-klaar gemaakt en toen het
zover was zei hij tegen zwager Harrie van Ooyen: rij jij 'm maar.
Nou je hebt het gezien: favoriet Margus werd op de streep geklopt,
het was de eerste overwinning van Van Ooyen in anderhalf jaar. Nog
een tijdje, en ze gaan het in Valkeveen weer helemaal maken. Geloof
me, de Geersens komen terug in een nieuwe generatie, in het spoor
van de man, die op de baan een geweldenaar was, maar zeker ook een
reus onder de fokkers", aldus Jaap de Waal, al 28 jaar voorzitter
van de vereniging, die hij hoopt te dienen, zo lang het nog kan.
Vader en zoon Geersen, trots na een van de vele triomfen.
Links Martin Vergay, op de achtergrond wijlen
de heer Groenewegen, oud-comité-lid.
Voor een verhaal over de vakman Willem Geersen:
Click hier
|